Hoofdstuk 15
Op Quantum was de puinhoop verminderd tot gewoon een rotzooi.
Ik liep naar de achterkant van het huis en trof daar twee mannen met veiligheidshelmen aan die systematisch bezig waren het puin steen voor steen te verwijderen en naar de afvalcontainer te dragen. De wind was afgenomen en de bewolking dunner geworden, zodat het geheel door een bleek zonnetje werd beschenen, waardoor het er in mijn ogen nog meer als een woestenij uitzag.
Inspecteur Yale stond naast
een tafel op schragen die op het gazon was opgesteld, met
naast zich de explosieve Smith
in zijn beige overall en blauwe pet, hun hoofden in
overleg bij elkaar gestoken. Er waren geen toeschouwers meer
aan de
andere kant van het over het gazon gespannen touw,
zelfs Arthur Bellbrook niet. Ik liep naar de experts en zei
hen gedag.
'Goedemorgen,' zeiden ze, opkijkend, 'Blij dat u gekomen bent,' zei Smith.
Hij stak achteloos zijn hand uit, pakte iets van tafel en liet het mij zien.
'Dit hebben we gevonden,' zei hij. 'Wat denkt u ervan?'
Ik pakte het van hem aan. Het was een spiraal van dun koperdraad met plastic isolatie, maar de windingen ervan waren uitgerekt tot ongeveer een halve meter lengte. De isolatie was oorspronkelijk wit geweest, meende ik. Aan beide einden stak er zo'n centimeter of drie blank draad uit. Op de plastic isolatie, vlak bij een van de uiteinden, zat de wijzer van een klok gelijmd. De wijzer wees naar het blanke eind, zodanig dat het stukje draad een verlenging van de wijzer vormde.
Ik keek er vertwijfeld naar, maar zonder schok. Ik had gevreesd en gehoopt... geprobeerd die mogelijkheid uit mijn hoofd te zetten.
Toen ik niet vroeg wat het was, zei Yale met ontwakende achterdocht: 'Betekent uw zwijgen dat u weet wat het is?'
Ik keek de twee mannen aan. Ze hadden niet verwacht dat ik het zou weten en waren verbaasd door mijn reactie, onthutst zelfs.
'Ja,' zei ik afgemat. 'Ik weet wat het is. Hebt u nog meer stukjes gevonden?'
Smith wees naar de tafel. Ik deed een stap opzij en keek. Er lagen een paar stukjes metaal en plastic, maar niet die ik verwacht had. Geen radertjes of veren. Een grijze plastic schijf met een gaatje in het midden.
'Is dit van een klok?' vroeg ik twijfelend.
'Een klok met batte rij voeding,' zei Smith, 'Daar ligt het spoeltje van de elektromotor.'
Het spoeltje was klein, een centimeter in doorsnee.
'Hoe hebt u het tussen al die rommel gevonden?' vroeg ik.
'We vonden diverse resten van de gecapitonneerde kist die aan het voeteneinde van het bed van mijnheer Pembroke heeft gestaan. Deze stukjes drongen zich diep in het deksel toen de kist uit elkaar vloog. De draad met de wijzer eraan en dit...' — hij pakte de platte plastic schijf op —'...lagen dicht bij elkaar.' Hij draaide de plastic schijf om en liet mij de wijzerplaat aan de andere kant zien. 'Er moet nog ergens ten minste één ander stuk draad zijn en iets van de behuizing en een of twee batterijen, maar die hebben we nog niet gevonden. Ik geloof niet dat dit een wekker is geweest. We hebben geen delen van een alarmmechanisme gevonden.'
'Nee, het zal geen wekker geweest zijn,' zei ik.
De inspecteur was tijdens de uitleg van Smith steeds onrustiger geworden en kon zich niet langer inhouden.
'Wilt u alstublieft eens uitleggen hoe u met dit apparaat bekend bent,' zei hij op autoritaire toon. 'Gebruikte de tuinman iets dergelijks om die boomstronk op te blazen?'
'Nee, dat geloof ik niet Dit apparaatje was niet bedoeld om bommen te laten ontploffen. Het was een stuk speelgoed.'
'Wat voor speelgoed?'
'Nu ja... het diende om dingen aan te zetten. Meestal zaklantaarnlampjes. Zoals de lampjes die we op het station van een elektrische speel goed trein hadden. Soms ook een zoemer. Het was ontzettend simpel.'
'Legt u het eens uit,' beval Yale.
Ik keek naar Smith. Hij knikte berustend.
'Je neemt een oude of
goedkope klok,' zei ik. 'Wij gebruikten klokken die je moest
opwinden, geen batterijklokken. Je
maakt aan een van de wijzers een eind draad vast, zoals
dit hier, zodat er een blank stuk draad uitsteekt dat de
wijzer een eindje verlengt.'
'De wijzers blijven gewoon op de klok, begrijp ik?'
'O ja. Hoewel we de
minutenwijzer er soms af haalden en alleen de uurwijzer
gebruikten, omdat die veel sterker is, ook al is hij korter.
Het enige waar je voor moet zorgen is dat de blanke draad
buiten de rand van de wijzerplaat uitsteekt. Wij
gebruikten lijm om de draad aan de wijzer te bevestigen.
Je hebt dan een lang stuk draad dat uit het midden van de
voorkant van de klok te voorschijn komt, en je verbindt het
vrije eind daarvan met een batterij, Zo'n
negen-voltsbatterijtje met een soort drukknopen
eraan.'
Smith stond nog steeds te knikken. Yale keek alsof ik zulke dingen niet behoorde te weten.
'We maakten een hele hoop
andere apparaatjes,' zei ik, en ik hoorde het verweer in mijn
eigen stem. 'Zoemers voor
morsetekens. Simpele telefoontjes. Niet alleen tijdschakelaars. Ik
heb eens een slot gemaakt dat alleen met een recht stuk
ijzerdraad kon worden geopend.' En het werkte nog steeds
uitstekend, al was ik niet van plan hun dat te
laten zien.
Yale slaakte een zucht. 'We
hebben dus in dit geval de draad, aan één kant vastgemaakt aan
de wijzer van de klok en
met het andere eind aan een batterij, ja? Gaat u
verder.'
'Je hebt nog twee stukken
draad nodig. Het ene loopt van de batterij naar het apparaat
dat je wilt inschakelen. In ons
geval was dat meestal een in een metalen fitting
geschroefd zaklantaarnlampje. We maakten een blank eind draad
aan de
fitting vast. De derde draad ten slotte liep van de metalen fitting
terug naar de klok. Die draad lijmden we niet aan de
wijzers, maar aan de behuizing zelf vast, zodanig dat het
blanke eind van de draad naar voren wees, naar je toe als je
op deze wijze naar de klok keek.' Ik demonstreerde het met de
wijzerplaat. 'Meestal plakten we het boven de twaalf vast, aan
de
bovenkant, maar je zou het overal vast kunnen maken waar je wilde. Dan wind je de klok op en zet de wijzer met de draad eraan waar je hem wilt hebben en wacht gewoon af. De wijzer draait naar het uitstekende stuk draad toe en uiteindelijk raken ze elkaar onder een rechte hoek. De stroomkring is op die manier gesloten, van de draden aan de klok via de batterij naar het lampje en terug naar de klok, dus het licht gaat aan. De wijzer van de klok wil rond blijven gaan en het uitstekende stuk draad verhindert dat, dus het licht blijft branden. Wel...' eindigde ik hulpeloos, 'dat gebeurde er toen wij ze maakten.'
'Ze?' vroeg Yale bezorgd.
'Ze waren eenvoudig te maken. Het waren interessante dingen. Ik weet niet hoeveel we er hadden, maar heel wat.'
'Mijn god.'
'Best mogelijk dat er nog
een in de speelkamer ligt,' zei ik.
'De oude elektrische treinen liggen daar.'
Yale keek mij onheilspellend aan. 'Hoeveel mensen in de familie hebben die dingen gezien?' vroeg hij.
'Allemaal.'
'Wie maakte ze?'
'Ikzelf, Gervase en Ferdinand. Thomas ook. Ik weet niet wie nog meer.'
'Maar uw hele familie weet hoe ze een simpele tijdschakelaar moeten maken?'
'Ja, dat dacht ik wel.'
'En waarom,' vroeg hij, 'hebt u dit niet eerder verteld?'
Ik zuchtte en draaide de wijzer met het stuk draad eraan tussen mijn vingers rond. 'Omdat ik er om te beginnen pas aan dacht toen ik hier onlangs wegging,' zei ik. 'Nadat we het zwarte kruit gevonden hadden en ik mijn geheugen gepijnigd had. Ik hoopte maar dat u niet dit zou vinden. Ik hoopte dat u iets ingewikkelds zou vinden, iets dat niemand van de familie kon hebben uitgedacht.'
'Hm,' zei hij en hij scheen dit te accepteren, 'Hoeveel mensen buiten uw familie wisten van deze klokken af?'
'Verscheidene, denk ik, maar het is allemaal zo'n tijd geleden. Niemand zal het zich waarschijnlijk herinneren.'
'Misschien toch wel.' Yale wendde zich tot Smith. 'Dit speelgoed, is de bom daar echt mee tot ontploffing gebracht?'
Smith knikte, 'Het klopt precies. Vervang het zaklantaarnlampje van de kinderen Pembroke door een detonator...' Hij breidde zijn handen uit. 'Er zou alleen meer stroom voor nodig zijn.'
Ze besloten een kijkje in de
speelkamer te nemen, wat niet zo verwonderlijk was.
Voorzichtig liepen ze over het puin,
waarop je gemakkelijk je benen kon breken, naar de gang,
die inmiddels betrekkelijk leeg geruimd was, In de
speelkamer was het schemerig door de dichtgetimmerde ramen. Er
viel wat licht binnen door de deur, maar het duurde een paar
minuten voor onze ogen aan het duister gewend waren, gedurende
welke Yale over de fietsen struikelde en ze omvergooide, Ik hielp
hem ze weer overeind te zetten. Hij wilde weten van wie ze
waren en ik vertelde hem over Peter en Robin.
Hij zei niets, maar keek toe toen ik naar de planken liep en in de dozen begon te gluren. Sinds het vertrek van de tweeling was ik niet meer in de kamer geweest en hun eigen speelgoed was op dat waar hun oudere broers en zusters waren uitgegroeid of dat ze hadden afgedankt gestapeld, zodat het meeste dat ik zag mij onbekend voorkwam en van vreemden leek te zijn. Het kostte mij verscheidene minuten voor ik de doos had gevonden die ik zocht. Ik nam hem van de plank en zette hem op tafel.
Iemand, Coochie vermoedde ik, had de treinen voorgoed weggeborgen nadat Gervase en Ferdinand waren vertrokken en ik het te druk had met school en paarden. Er was een tijd geweest dat de spoorbanen permanent door de kamer liepen, maar Peter en Robin waren meer dan de rest van ons aan televisie verslingerd geweest en hadden ze niet meer te voorschijn gehaald. Ik opende de doos en vond de oude schatten onaangeroerd, meer gedeukt dan ik gedacht had, met roest op de veelvuldig gebruikte wieltjes.
Ik tilde er een paar locomotieven en een aantal rijtuigen uit, gevolgd door een tunnel, een seinhuis met groene en rode lampjes en een station van bruin plastic, getooid met lege lampfittinkjes tussen de reclamestickers, ik veronderstel dat voor iedere volwassene zijn herontdekte speelgoed uit zijn kinderjaren er kleiner, doodser, minder aantrekkelijk uitziet dan hij zich herinnert. De treinen waren stoffig en triest, relieken, rijp voor de afvalcontainer buiten, melancholische herinneringen. De kleine lampjes waren sinds lang gedoofd.
Ik haalde alles uit de doos, maar er waren geen klokken bij.
'Het spijt me,' zei ik, 'Ze
kunnen eigenlijk overal in zitten.
Als ze hier zijn.'
Smith begon in iedere doos
te zoeken waarvan de inhoud niet één-twee-drie door het
plaatje op de deksel herkenbaar
was. Yale volgde, zo te zien zonder veel hoop, zijn voorbeeld. Ik
legde de treinen met een spijtig gevoel terug in de
vergetelheid.
'Kijk eens aan,' zei Smith opeens. 'Een goudmijn.'
Hij had uit een hoop Lego-bouwsels een nog nieuw uitziende klok te voorschijn gehaald met een bont gekleurde Mickey Mouse-wijzerplaat. Mickey's handen in dikke, witte handschoenen vormden de wijzers van de klok. Aan de minutenwijzer zat een spiraal van met wit plastic bekleed draad bevestigd. Een tweede witte spiraal was aan de rode behuizing van de klok gelijmd, met het blanke eind ervan boven de twaalf uitstekend. Toen Smith het geheel omhooghield, rekten de witte spiralen zich uit en zakten als gekrulde serpentines omlaag.
Ik keek ernaar met een onbewogen gezicht.
'Die heb ik nog nooit
gezien,' zei ik, "Wij maakten ze niet zo mooi. De onze
waren...' - ik zocht naar het juiste woord —
'...meer utilitair.'
Smith snuffelde tussen de Lego. 'Een batterij zie ik nergens,' zei hij, 'En ook geen zaklantaarnlampje trouwens.' Een stilte. 'Wacht eens even...' Hij rommelde rond en haalde ten slotte triomfantelijk een rood-met-witte Lego-toren voor den dag, met binnenin, vlak onder de top, een lampfitting bevestigd.
'Een vuurtoren, dacht u ook niet?' zei hij, terwijl hij overeind kwam. 'Knap gedaan.'
'Iemand heeft deze voor de tweelingbroertjes gemaakt,' zei Yale. 'Weet u zeker dat u hem nooit gezien hebt?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Ik woonde hier toen niet, ik kwam er alleen op bezoek. De tweeling was trouwens nooit lang in iets geïnteresseerd. Ze waren heel gauw uitgekeken op nieuw speelgoed. Wilden altijd meteen met het volgende doorgaan.'
'Ik zal zien uit te zoeken
wie deze gemaakt heeft,' zei Yale.
'Kunt u een doos zoeken om hem in te doen? U krijgt natuurlijk een
ontvangstbewijs van me.'
Smith vond een lege
Lego-doos en daarin verpakten ze de fel gekleurde tekenfilm
ster, die medeplichtig leek aan een
daad die het halve huis had doen instorten. Er was nog ruimte in de
doos voor de vuurtoren, dus die deden ze er ook bij.
Yale schreef plechtig op een bladzij van zijn
notitieboekje een ontvangstbewijs uit en gaf het mij, waarna
we, Yale met de doos onder zijn arm, naar buiten liepen met
knipperende ogen van het daglicht.
Terwijl we in de richting
van de schragentafel liepen, zei Smith: 'We hebben alle kleren
die we gevonden hebben op een tafel in de garage gelegd. Ik
ben bang dat ze vrijwel allemaal gescheurd en ondraagbaar zijn,
maar misschien wilt u ze bekijken. Alle persoonlijke zaken die
we gered hebben liggen in een kartonnen doos. Wilt u die vandaag
meenemen, of
wachten tot we klaar zijn?'
'Nu bekijken, later meenemen,' zei ik.
Smith glimlachte flauw. 'Ze zitten in die doos onder tafel.'
Ik hurkte neer bij de bruin kartonnen doos en sloeg de bovenkleppen open. Er zat een hele collectie stoffige stukken en brokken in, meer dan ik verwacht had. Ik haalde er een van Malcolms kostbare borstels uit en streek met mijn vinger over de rugkant van gedreven goud en zilver. Toen het stof eraf was glansde het metaal in de zon. Hij zou blij zijn, meende ik.
'We hebben er vijf gevonden,' merkte Smith op. Twee ervan zijn zwaar gedeukt, maar de andere zien er goed uit.'
'Het waren er acht,' zei ik, 'Ze lagen in zijn kleedkamer.'
Hij haalde zijn schouders op. 'Misschien dat we er nog meer vinden.'
Ik keerde een paar andere
dingen in de doos om. Het meeste was van geen belang, zoals
een flacon aspirines uit de
badkamer. Onderin vond ik een paar dingen van mezelf - een
lege toilettas en de cassetterecorder.
Ik tilde de recorder eruit, kwam overeind en zette hem op tafel. Ik drukte op de starttoets, Er gebeurde niets.
'De kans bestond dat u hem terug wilde hebben,' zei Smith filosofisch. 'Hij doet het niet meer, maar misschien wilt u hem laten repareren.'
'Het is waarschijnlijk
goedkoper om een nieuwe te kopen,' zei ik. Ik drukte zonder
resultaat op de snel vooruit- en
terugspoeltoetsen, en toen op de uitwerptoets, die werkte.
Het plastic klepje ging hortend open, waardoor het
bandje erbinnen zichtbaar werd. Ik moest even denken welk
bandje het was en herinnerde mij toen dat het alleen maar dat
uit mijn antwoordapparaat was - niets van belang. Ik sloot
het klepje weer en legde de recorder terug in de doos onder
tafel.
'Mocht u mijn fototoestel vinden, dan zou dat goed nieuws zijn,' zei ik, weer overeind komend.
Yale had alle belangstelling verloren en stond op het punt weg te lopen.
'Was die van u?' zei Smith.
'Hij ligt helaas in de container.
Niet veel meer van over.'
'Nu ja...'
'Was u verzekerd?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Nooit aan gedacht.'
Smith maakte een gebaar van
medeleven en keerde terug naar de puinhoop. De inspecteur zei
dat ik hem de volgende
ochtend zonder mankeren moest opbellen. Hij streek met duim en
wijsvinger langs zijn snor en vroeg mij of ik inmiddels wist wie
het huis had opgeblazen.
'Nee,' zei ik, 'Ik niet. U?'
Hij wilde geen nee zeggen, maar het was nee. Hij pakte de Lego-doos op en liep ermee weg, en ik ging naar de kleren in de garage kijken.
Niets dat het redden waard was, meende ik. Allemaal heel deprimerend. Mijn jodhpurlaarzen met platgedrukte neuzen, Malcolms cameljassen met winkelhaken erin. Ik liet alles liggen zoals het lag en maakte een snelle rondtocht door de tuin om te zien of met het goud alles in orde was, waarbij ik op Arthur Bellbrook stuitte die twee meter ervandaan aardappelen aan het rooien was. Mijn hart maakte een klein sprongetje. Het zijne was onverstoord.
We zeiden elkaar goedemorgen en maakten een paar opmerkingen over het weer. Hij vroeg wat hij met de aardappelen moest doen en ik zei hem dat hij ze maar mee naar huis moest nemen. Hij knikte bij wijze van dank. Hij klaagde dat de ophaaltrucks voor de vuilcontainers het gazon vernielden. Hij vertelde dat souvenirjagers alle geraniums uit de broeikas van mevrouw Pembroke hadden meegepikt, ook de stekken, maar geen zorgen, zonder glas in de ramen zouden ze bij het eerste nachtvorstje toch zijn doodgegaan. Het was tot nog toe een zacht najaar, maar de vorst zou gauw komen. Hij overzag de hele moestuin, met zijn rug naar de muur.
Hij zou alles omspitten, zei hij, klaar voor de winter.
Ik liet hem weer over zijn werk gebogen achter, er niet zeker van of ik hem als een bewaker van, dan wel een bedreiging voor het goud moest beschouwen. Malcolm had wel lef, vond ik, om zijn buffervoorraad op die plaats te verbergen en Arthur er dagelijks vlakbij aan het werk te zien. Malcolm had meer lef dan goed voor hem was.
Ik reed naar het café in Cookham, waar ze aan mijn ongeregelde uren gewend begonnen te raken, nam een bad, trok een broek, hemd en trui aan en liep, met de aantekeningen van Norman West bij me, naar beneden naar de bar om voor de lunch nog iets te drinken.
Ik las:
De heer Thomas Pembroke (39) woont met zijn vrouw Berenice op het adres Arden Haciendas 6, Sonning bij Reading, in de rij nieuwe eengezinswoningen waar vroeger het oude Arden House stond. Twee dochtertjes (7 en 9 jaar) zitten op de
plaatselijke scholengemeenschap.
Mijnheer T. werkte als
kostencalculator bij een koekfabriek in Reading, de firma
Shutleworth Digby Ltd. Hij is daar enige weken geleden wegens
verkeerde ramingen ontslagen. Bij de firma werd mij onofficieel
meegedeeld dat hij hun duizenden had gekost door zesmaal de
hoeveelheid geglaceerde kersen te bestellen die nodig was voor een
leverantie van 'gespikkelde roosjes'. (Moest lachen!) Niets om te
lachen toen tonnen gesnipperde amandelen werden bezorgd nadat
de produktie van 'notenfantasietjes' was gestaakt.
Mijnheer T. vocht ontslag niet aan, ging gewoon weg.
Firma zeer opgelucht. Mijnheer T. was steeds waardelozer
geworden, maar had lange staat van dienst.
Mijnheer T. had zijn vrouw niet verteld dat hij zijn baan kwijt was, maar ging iedere dag de deur uit alsof hij naar zijn werk ging. (Veel voorkomende reactie.) Op de dinsdag van de veiling in Newmarket was hij 'aan de wandel', evenals de vrijdag ervoor. Onder druk gezet zei hij dat hij waarschijnlijk naar de openbare bibliotheek in Reading was geweest, dat deed hij vrijwel dagelijks; ook ging hij vaak zo maar ergens zitten, zonder iets te doen. Hij las de personeelsadvertenties in de kranten, maar deed blijkbaar weinig om werk te vinden. Moedeloos. (Mijn mening.)
Mijnheer T. op de rand van zenuwinstorting (mijn mening). Ik ondervroeg hem in koffieshop. Zijn handen trilden de helft van de tijd, rinkelende kop tegen zijn tanden, en hij is nog geen veertig. Alcohol? Denk het niet. Op van de zenuwen.
Mijnheer T. rijdt in oude
grijze Austin 1100. Heeft lichte deuk in voorspatbord. Zit er
volgens mijnheer T. al weken in.
Wagen vuil, hard aan wasbeurt toe. Mijnheer T. zegt dat
hij geen fut heeft voor dat soort dingen.
De mening van mijnheer T. over mijnheer Ian is zeer verward (zoals alles aan hem). Mijnheer Ian is 'heus de beste van het stel', maar zegt ook dat mijnheer Ian het lievelingetje van mijnheer Pembroke is en dat dat niet eerlijk is. (!)
Einde ondervraging.
Met een zucht schoof ik Thomas onderop en las de aantekeningen over Berenice - geen florissant verhaal.
Mevrouw Berenice Pembroke
(44 volgens mevrouw Joyce), echtgenote van mijnheer Thomas,
woont op het adres Arden
Haciendas 6. Geen betrekking. Zorgt voor dochtertjes, brengt
haar dagen door met huishoudelijk werk en het lezen van
flutromannetjes (wederom volgens mevrouw Joyce!).
Mevrouw B. zeer moeilijk te
ondervragen. Eerste bezoek niets. Tweede bezoek een beetje,
niet veel. Ze kon voor geen
van beide dagen een alibi geven.
Ik vroeg naar kinderen en
naar school brengen. Mevrouw B. brengt ze niet zelf, ze gaan
per bus. Ze lopen alleen over
trottoir langs huizenkant naar en van de bushalte,
ongeveer vijfhonderd meter ver, aan de hoofdverkeersweg. De
moeder
van mevrouw B. woont langs de busroute. De meisjes stappen daar 's
middags meestal uit en gaan naar hun grootmoeder om thee te
drinken.
Ondervroeg moeder van
mevrouw B. Niet zeer behulpzaam. Gaf toe dat meisjes daar de meeste
dagen komen. Soms
(als het koud, nat of donker is) brengt ze hen tegen 19.00
uur met de auto naar huis. Op andere dagen nemen ze voor
laatste stuk de bus. Ik vroeg waarom ze daar zo vaak
kwamen theedrinken en zo lang bleven. Zei dat ik mij met mijn
eigen zaken moest bemoeien. Jongste meisje zei dat oma
lekkerder dingen bij de thee had, mammie vaak chagrijnig.
Oudste meisje zei haar dat ze haar mond moest houden. Moeder
van mevrouw B. liet mij uit.
Mevrouw B, rijdt in oude witte Morris Maxi, schoon, geen beschadigingen.
Mevrouw B. gaf geen opinie
over mijnheer Ian toen ik ernaar vroeg, maar keek alsof ze op hem
kon spuwen. Zegt dat
mijnheer Pembroke intens gemeen is. Mevrouw B. sloeg
haar voordeur dicht (ze had mij niet binnen gevraagd!).
Einde ondervraging.
Ik legde Berenice eveneens terug op de stapel en beurde mijzelf een heel klein beetje op met een plak varkenspastei en een spelletje darts.
Van buiten zagen de Arden
Haciendas er troosteloos uit - piepkleine, schots en scheef
naast elkaar staande huisjes van
donkere, roodbruine baksteen, met donkere raamkozijnen op
verschillende hoogte en donkere voordeuren achter ommuurde
voortuintjes waar men metéén stap doorheen was.
Niettemin golden de Arden Haciendas, zoals Joyce mij een jaar
eerder verteld had toen Thomas erheen verhuisde, als je van
het, daar de architect er een prijs mee gewonnen had.
God helpe de architectuur, dacht ik, terwijl ik aanbelde bij nummer 6. Ik was hier nog niet eerder geweest - ik had Thomas en Berenice altijd geassocieerd met de vrij gewone bungalow die ze ten tijde van hun trouwen hadden gekocht.
Bernice deed de deur open en probeerde hem meteen weer te sluiten toen ze mij zag, maar ik duwde er van mijn kant tegenaan en zette mijn voet ertussen, waarop ze ten slotte met tegenzin een stap terug deed.
'Voor jou zijn we niet te spreken,' zei ze. 'Die lieve Thomas voelt zich niet lekker. Je hebt niet het recht hier zo maar binnen te dringen. Ik haat je.'
'Tja, haat of niet, ik wil met Thomas praten.'
Ze kon niet beweren dat hij
niet thuis was, want ik kon hem zien. Van binnen bestonden de
Haciendas uit een serie
kamers die vrijwel zonder tussenmuren onder de
vreemdste hoeken op elkaar aansloten, wat de eigenaardige
buitenkant
verklaarde. De achter de voordeur gelegen vestibule stond
in open verbinding met de woonruimte, die geen plafond
had op de hoogte waar je het zou verwachten, maar tot aan
de dakspanten reikte. Op willekeurige plaatsen in de
wanden zaten ramen waardoor je niet naar buiten kon kijken en
die het daglicht binnenlieten. Afschuwelijk, vond ik, maar
dat was slechts, zoals mijnheer West zou zeggen, mijn
mening.
Thomas kwam overeind uit een van de uit de bungalow meegebrachte zware crapauds, oude gemakkelijke stoelen, die uit de toon vielen tussen al die agressieve moderniteit. Er lag geen tapijt op de vloer van houtblokken — de schoenen van Thomas maakten een piepend geluid toen bij eroverheen liep.
'Kom binnen, beste kerel,' zei hij.
'Hij is niet welkom,' wierp Berenice tegen.
Thomas zag er broodmager uit en ik was geschrokken. Ik had hem in lange tijd niet gezien, realiseerde ik mij. Alle jeugd was uit hem weggetrokken en ik moest aan hem denken zoals hij op zijn achttiende of negentiende was geweest, altijd lachend en goedgehumeurd wanneer hij de weekends overkwam en Serena aan het giechelen bracht.
Twintig jaar later was hij een man van middelbare leeftijd geworden, zijn hoofd kaler dan toen ik voor het laatst een foto van hem had genomen, de rossige snor goed onderhouden, zijn hele gestalte doordrongen van wanhoop. Norman Wests prognose dat hij op de rand van afknappen stond, kwam mij voorzichtig voor. Het leek mij alsof het al gebeurd was. Thomas was een heel eind dichter bij de totale instorting dan Gervase.
Toen ik ernaar vroeg bevestigde hij dat Ferdinand hem verteld had dat ik op Malcolms wens probeerde uit te zoeken wie hem wilde vermoorden. Thomas kon mij niet helpen, zei hij.
Ik herinnerde hem aan de dag toen oude Fred de boomstronk had opgeblazen. Ferdinand had het ook daarover gehad, zei hij. Thomas was erbij geweest. Hij herinnerde het zich duidelijk. Hij had Serena op zijn schouders gedragen en Fred was ondersteboven gesmeten.
'En herinner je je de tijdschakelaars nog, met draad aan de wijzers van de klokken?'
Hij staarde mij hologig aan. Na een lange pauze zei hij: 'ja.'
'Thomas, nadat Gervase en Ferdinand uit Quantum weg waren, heb je er toen nog meer gemaakt?'
Berenice kwam tussenbeide. 'Die lieve Thomas zou nog geen tijdschakelaar kunnen maken al hing zijn leven ervan af, niet waar, schat?' Haar stem klonk meewarig, spottend, onprettig. Thomas wierp haar een vernietigende blik toe, maar uitte geen protest.
'Iemand heeft Robin en Peter
een Mickey Mouse-klok gegeven met een paar draadjes eraan met witte
isolatie,' zei ik.
'Een heel leuk en kleurig geval.'
Thomas schudde hulpeloos zijn hoofd.
'In het puin van Quantum hebben ze een wijzer gevonden met een eraan vastgelijmd stuk draad met witte isolatie,' zei ik.
'O, mijn god,' zei Thomas onthutst.
'En wat zegt dat nog?' vroeg Berenice fel. 'Die lieve Thomas overdrijft zo.'
'Dat zegt,' zei ik, 'dat Quantum is opgeblazen door iemand die wist hoe je die tijdschakelaars moest maken.'
'Nou en?' zei ze. 'Ik zie Thomas zo iets nog niet doen. Niet genoeg lef voor, is het wel, schat?'
Thomas vroeg aan mij: 'Iets drinken?'
Berenice trok een verontrust gezicht. Door mij te vragen of ik iets wilde drinken rebelleerde Thomas tegen haar wensen, Dat was nog niet vaak eerder gebeurd, vermoedde ik. Ik accepteerde met graagte, hoewel het nauwelijks halfzes was en naar mijn smaak veel te vroeg. Ik had het tijdstip doelbewust gekozen, in de hoop dat Thomas terug zou zijn van zijn dagelijkse omzwervingen en dat de dochtertjes onderweg van school naar huis bij hun grootmoeder waren aangegaan.
Thomas liep piepend over de
vloer naar de keuken, die slechts door een heuphoge deur van
de woonruimte was gescheiden, en begon kastjes open en dicht te
doen. Hij haalde drie tumblerglazen te voorschijn, die hij
onhandig op de bar
zette, en zocht toen eindeloos in de koelkast naar frisdranken om
te mengen. Berenice sloeg hem gade, haar gezicht
vertrokken tot een uitdrukking van lijdzaam geduld, maar
ze stond niet op om hem te helpen.
'We moeten ergens een fles gin hebben,' zei hij vaag toen hij de tonic eindelijk gevonden had. 'Ik weet nooit waar Berenice de dingen wegbergt. Ze zet ze telkens ergens anders.'
'Die lieve Thomas zou nog geen boek in een bibliotheek kunnen vinden.'
Thomas wierp haar een vijandige blik toe, die ze niet zag, of niet wenste te zien. Hij opende nog een kastje en toen nog
een, en vond terwijl zijn
vrouw geen mond opendeed om hem te helpen ten slotte een
vrijwel volle fles Gordon's gin.
Hij kwam ermee naar de woonruimte en schonk drie glazen in,
waar hij vervolgens tonic bijgoot uit één enkel flesje,
dat bij lange na niet toereikend was.
Hij overhandigde mij een glas. Ik hield niet zo erg van gin, maar dit was niet het moment om dat te zeggen.
Hij hield Berenice het tweede glas voor.
'Ik wil niet,' zei ze.
Thomas' hand beefde. Hij maakte een onbeholpen beweging alsof hij het glas naar zijn eigen lippen wilde brengen, maar zette het toen met een klap op de bar en stootte met een ongecoördineerde beweging per ongeluk de ginfles om, zodat die op de vloer viel en in groene, glinsterende scherven uiteenspatte, terwijl de drank tot een plas uitvloeide.
Thomas bukte zich om de scherven op te rapen. Berenice stak geen vinger uit.
Ze zei: 'Thomas kan niets
goed doen, is het wel, schat?'
Wat ze zei was niet erger dan andere keren, maar het
bijtende sarcasme in haar stem was niet langer alleen maar
kwetsend,
het was vernietigend geworden.
Thomas kwam met een van intense haat verwrongen gezicht overeind, terwijl de worm dan eindelijk begon te kronkelen; het bovenstuk van de groene fles hield hij bij de hals, met de gebroken randen als tanden vooruitgestoken.
Met geheven hoofd kwam hij snel naar voren. Berenice koesterde zich in zelfgenoegzaamheid en keek zelfs niet naar hem — ze scheen zich totaal niet bewust van het gevaar waarin ze verkeerde.
Malcolm had gezegd dat ik altijd snel van reactie was... Ik liet mijn eigen glas vallen, greep Berenice bij beide armen beet en wierp haar met kracht opzij, uit de dodelijke baan van het messcherpe wapen. Ze was furieus van verontwaardiging en protesteerde ongelovig, terwijl ze languit op de vloer lag waar ik haar vrijwel had neergesmeten, en nog steeds niet in de gaten had wat er gebeurd was.
Thomas keek een seconde lang met verwezen blik naar de schade die hij had aangericht, toen liet hij de angstaanjagende
fles vallen en liep
blindelings struikelend naar de voordeur.
Met twee grote stappen was ik bij hem en greep hem bij
de arm.
'Laat me gaan...' Hij
verweerde zich, maar ik hield vast.
'Laat me gaan... ik doe toch niets goed... ze heeft
gelijk.'
'Ze heeft verdomme geen gelijk.'
Ik was sterker dan hij. Ik sleepte hem praktisch de kamer door en wierp hem in een van de fauteuils.
'Ik heb je gesneden,' zei hij.
'Ja, nu ja, bekommer je daar maar niet om. Luister goed naar me. Luisteren jullie allebei goed. Jullie zijn ver heen. Jullie zullen een paar harde feiten onder ogen moeten zien.'
Berenice had eindelijk in de gaten gekregen hoe dicht ze bij de noodzaak van hechtingen was geweest. Ze keek woedend naar de punt van mijn linkerschouder, naar mijn trui en overhemd die gescheurd waren en waaronder een paar bloedende sneden zichtbaar werden. Ze wendde zich met een fel beschuldigend gezicht naar Thomas en wilde haar mond openen.
'Hou je mond,' zei ik ruw. 'Als je hem wilt gaan vertellen dat hij nergens voor deugt, doe het niet. Als je wilt zeggen dat hij jou wel had kunnen raken in plaats van mij, ja daar heb je gelijk in, dat probeerde hij. Ga zitten en hou je mond.'
'Mij raken?' Ze kon het niet geloven. Ze ging trillend zitten, haar kapsel in de war, haar lichaam slap, met geschrokken ogen.
'Je hebt hem net één keer te veel gekat. Begrijp je dan niet wat je hem hebt aangedaan? Hem kleineren, altijd maar smalend op hem afgeven, iedere keer wanneer je je mond opendoet? Je bent volledig in je werk geslaagd. Hij is niet meer tot normaal functioneren in staat.'
'Die lieve Thomas...' begon ze.
'Zeg dat niet. Je meent het niet.'
Ze staarde mij aan.
'Als hij je lieve Thomas was,' zei ik, 'dan zou je hem helpen en bemoedigen in plaats van bespotten.'
Ik vertik het hier nog langer naar te luisteren.'
'Denk er eens aan wat je vandaag in Thomas hebt wakkergeroepen, en als ik jou was dan zou ik maar voorzichtig zijn.'
Ik wendde mij tot Thomas, 'En het is niet allemaal haar schuld. Jij hebt het toegelaten, haar al die tijd op je laten hakken. Je had haar al jaren geleden de mond moeten snoeren. Je had de deur uit moeten lopen. Je bent meer dan loyaal tegenover haar geweest en zij heeft je zover gedreven dat je haar wilde vermoorden, want dat was het wat ik op je gezicht las.'
Thomas sloeg een hand voor zijn ogen.
'Je mag van geluk spreken dat je niet haar hals of haar mond geraakt hebt, of waar je ook op mikte. Er zou geen terugweg mogelijk zijn geweest. Bedenk maar eens wat er dan gebeurd zou zijn, jullie allebei. De consequenties voor jezelf en voor je dochtertjes. Denk eens na!' Ik zweeg. 'Je moet er eigenlijk niet aan denken.'
'Ik was het niet van plan,' mompelde Thomas.
'Helaas wel,' zei ik.
'Hij zou er niet toe in staat zijn geweest,' zet Berenice.
'Hij was het wel degelijk van plan,' zei ik tegen haar. 'Er is heel wat kracht voor nodig om zo'n dikke wollen trui door te snijden. Je zou er goed aan doen ervan overtuigd te zijn dat hij al zijn opgekropte, opgezweepte kracht achter die slag zette. Ik kan je zeggen dat ik ook geluk heb gehad. Ik dook vlug weg om niet geraakt te worden en het kunnen alleen de punten van het glas geweest zijn die langs mijn vel schampten, maar ik zal de snelheid waarmee het gebeurde niet gauw vergeten...' Ik zweeg, want ik wist niet waarmee ik hen nog meer kon overtuigen. Ik wilde niet zeggen: 'Het doet verrekt pijn,' maar dat deed het wel degelijk.
Thomas verborg zijn hoofd in zijn handen.
'Kom mee,' zei ik tegen hem,
'ik breng je hier vandaan.
Overeind, broer.'
'Doe niet zo belachelijk,' zei Berenice.
'Als ik hem hier laat, zul jij hem dan in je armen nemen?'
Het negatieve antwoord stond op haar hele gezicht te lezen, Ze dacht er niet aan. Ze was gegriefd. Het zou haar weinig tijd kosten hem opnieuw met haar beschuldigingen te bestoken.
'Wanneer de brandweer vertrokken is,' zei ik, 'laait het vuur door de hitte van de gloeiende as vaak weer op.'
Ik liep naar Thomas toe. 'Kom mee. Er ligt nog een heel leven voor je.'
Zonder op te kijken zei hij met doffe wanhoop: 'Jij weet niet... Het is te laat.'
Zonder veel overtuiging zei
ik: 'Nee,' — en op dat moment vloog de voordeur met een klap
open en kwamen de twee
meisjes binnen.
'Dag,' zeiden ze luidruchtig, en er kwam een vlaag buitenlucht mee naar binnen. 'Oma heeft ons vroeg de deur uit gezet, Wat is hier aan de hand? Hoe komt al dat glas op de grond? Wat is dat voor bloed op je arm?'
'Er is een fles gebroken,' zei ik, 'en daar ben ik op gevallen.'
De jongste keek naar het
gebogen hoofd van haar vader en zei op een toon waarmee ze
haar moeder feilloos naäapte,
snerpend van venijn en minachting: 'Ik wed dat het die
lieve Thomas geweest is die hem gebroken heeft.'
Berenice kon nu zelf horen wat ze haar man had aangedaan. Horen wat ze haar eigen kinderen inprentte. De waarheid scheen haar te overweldigen en ze zocht naar excuses.
'Als we maar meer geld
hadden... Als Malcolm maar...
Het is niet eerlijk...'
Maar ze bezaten dank zij het geld dat Malcolm op haar man had vastgezet twee auto's en een nieuwe luxewoning, en de werkloosheid van Thomas had geen onmiddellijke financiële ramp veroorzaakt — geld was niet hun probleem en zou het ook niet oplossen.
'Waarom ben je zelf niet gaan werken?' vroeg ik. 'Wat verwachtte je dan allemaal van Thomas? Dat hij de wereld in vuur en vlam zou zetten? Hij heeft gedaan wat hij kon.'
Quantum in me fuit...
'Ik wilde een zoon hebben,'
zei ze met toonloze stem.
'Thomas heeft een vasectomie laten doen. Hij zei dat
twee kinderen genoeg waren, dat we ons er geen meer konden
veroorloven. Het was niet eerlijk, Malcolm had ons meer
geld moeten geven. Ik heb altijd een zoon willen
hebben.'
Lieve god, dacht ik: doodgewone, simpele woorden die aan de diepste kern van alles lagen, de etterende teleurstelling waardoor ze hun levens had laten vergiftigen. Net als Gervase, dacht ik. Al dat ongeluk door het onbereikbare te willen, al die schade aan het eigen ik.
Ik wist niets te bedenken om te zeggen. Niets dat hen kon helpen. Het was te laat.
Ik liep op Thomas toe en
porde hem tegen zijn schouder.
Hij stond op. Hij keek niet naar zijn gezin of naar mij. Ik legde
mijn hand lichtjes onder zijn elleboog en loodste hem naar de
voordeur, en zonder een woord te zeggen verlieten we de
woestenij van zijn huwelijk.